Truckfabrikanten krijgen geen gelijk van rechtbank over schade veroorzaakt door truckkartel
Follow-on procedures ter zake de gestelde schade die de afnemers en gebruikers van middelzware en zware vrachtwagens hebben geleden als gevolg van het door de Europese Commissie vastgestelde Truckkartel.
Rechtbank oordeelt over reikwijdte van het Besluit van de Commissie. De nationale rechter is in zijn beoordeling gehouden bij de uitleg van (het dispositief van) het Besluit geen beslissing te nemen die strijdig is met het daarin neergelegde oordeel van Commissie. De rechtbank is gebonden zich te beperken tot de twee inbreukmakende gedragingen die door de Commissie in het dispositief van het Besluit zijn vastgesteld, nu de Claimanten hun vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad op dat Besluit baseren. Tegen de achtergrond van het Otis-arrest (HvJ EU 6 november 2012, C-199/11 ECLI:EU:C:2012:684) en in het licht van het bepaalde in artikel 16 lid 1 van Verordening 1/2003, zal de rechtbank het Besluit in zijn geheel als bindend beschouwen, en bij de bepaling van de precieze inhoud en strekking van het dispositief in ogenschouw nemen dat de overwegingen van de Commissie dienen ter onderbouwing en adstructie van de in het dispositief vastgestelde inbreuken. Ook overigens kan – en moet – de in het Besluit vastgestelde Inbreuk nader worden uitgelegd en in het licht van de ingestelde schadevorderingen worden ingekleurd. De rechtbank is dus niet gebonden aan de zeer summiere weergave van concrete, feitelijke gedragingen in het Besluit.
De rechtbank verwerpt het verweer van Truckfabrikanten dat het is uitgesloten dat de Inbreuk tot schade heeft geleid voor de Claimanten. Dit laat onverlet dat nu nog per Claimant zal moeten worden beoordeeld of de drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is gehaald. Daarvoor moet aannemelijk worden dat een Claimant, althans de Achterliggende Partij, door het onrechtmatig handelen van de Truckfabrikanten mogelijk schade heeft geleden. De procedure wordt voortgezet.