De rechtbank in Haarlem heeft een oordeel geveld in een zaak die door een bedrijf dat licht verhuurd aan evenementen organisaties was voorgelegd aan de rechtbank. De nieuwe ‘Wet homologatie onderhands akkoord’ (WHOA) is in het leven geroepen om bedrijven die voor de coronacrisis winstgevend waren te beschermen tegen een faillissement aangevraagd door schuldeisers. Een rechter moet met deze wet in de hand een aanvraag toetsen of deze niet in strijd is met de WHOA. Mocht dit niet zo zijn dan zijn schuldeisers die niet akkoord gaan met het aanbod van de schuldenaar verplicht om toch akkoord te gaan.
In de zaak die de rechtbank heeft behandeld ging het om een bedrijf dat lichtshows verzorgt bij hele grote evenementen zoals (muziek)festivals. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de door de overheid genomen maatregelen, is het bedrijf per 15 maart 2020 direct stilgevallen. Daarvóór was het een winstgevend bedrijf. Het bedrijf heeft een reorganisatie doorgevoerd maar kan nu haar schuldeisers niet meer betalen. De bank is bereid het bedrijf een lening te geven waarmee een klein deel van de schulden kan worden afgelost. Het bedrijf heeft de schuldeisers gevraagd de schulden weg te strepen tegen betaling van een deel van de schuld (het akkoord). De meeste schuldeisers wilden daaraan meewerken, maar niet allemaal. Het bedrijf heeft de rechtbank daarom gevraagd het akkoord goed te keuren en de weigerende schuldeisers dus te dwingen mee te werken.
Rechtbank stelt lichtbedrijf in het gelijk
In de nieuwe wet is bepaald dat de rechtbank het akkoord goedkeurt, tenzij er sprake is van één van de redenen die de wet noemt om het akkoord af te wijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in deze zaak geen reden is om het akkoord af te wijzen, omdat het bedrijf aan alle voorwaarden heeft voldaan. Het bedrijf heeft voldoende informatie aangeleverd over haar financiële situatie en alle schuldeisers zijn op de hoogte gesteld van het akkoord en konden daarover hun mening geven. De rechtbank vindt het aannemelijk dat het bedrijf haar schulden niet meer kan betalen en dat zij zonder het akkoord failliet zal gaan. De verwachting is dat schuldeisers bij een akkoord meer geld zullen ontvangen en dus beter af zijn dan bij een faillissement van het bedrijf. De rechtbank heeft het akkoord daarom goedgekeurd. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat de manier waarop de verzoeken zijn ingediend anders had gemoeten.